woensdag 28 september 2011

Publicatie Orthopedie Elisabeth Tilburg in Operative Techniques in Sports Medicine

Clinical_indications_and_techniques_for_the_use_of_platelet-rich_plasma_in_the_elbow.pdf Download this file

Schouderinstabiliteits operaties: vele variaties mogelijk

Operaties ter behandeling van instabiliteit van de schouder zijn er in vele vormen. De zogenaamde anatomische oplossingen fixeren het losgeraakte kapsel met ankers of hechtingen aan het schouderkommetje (Bankart repair). De niet-anatomische oplossing is het verplaatsen van een pees met een stukje bot naar de vooronderzijde van het kommetje (Bristow Latarjet repair). Uit onderstaande Zweedse studie met een lange follow up blijkt dat de niet anatomische oplossing het qua recidief luxaties en patient tevredenheid het beter doet dan de anatomische oplossing.

Het repareren van het kapsel gaat vaak gepaard met een te strak kapsel aan de voorzijde waardoor de beweeglijkheid en dus de functie van de schouder afneemt. Dit verklaart echter niet het grotere aantal luxaties na de anatomische operatie tov de niet-anatomische reconstructie.

Een mogelijke verklaring voor het vinden van dit verschil kan zijn dat de patienten in beide groepen dermate verschillend waren en dat op grond van beschadigingen van het bot of het kapsel juist werd gekozen voor een anatomische of juist niet anatomische oplossing.

Het lijkt derhalve te vroeg om de anatomische reconstructie van het schouderkapsel te verlaten.

Journal of Shoulder and Elbow Surgery, Volume 20, Issue 7 , Pages 1095-1101, October 2011

Bristow-Latarjet and Bankart: a comparative study of shoulder stabilization in 185 shoulders during a seventeen-year follow-up

Lennart Hovelius, MD, PhD, Ola Vikerfors, MD, Anders Olofsson, MD, Olle Svensson, MD, PhD, Hans Rahme, MD, PhD

Background

In 2 Swedish hospitals, 88 consecutive shoulders underwent Bankart repair (B), and 97 consecutive shoulders underwent Bristow-Latarjet repair (B-L) for traumatic anterior recurrent instability.

Materials and methods

Mean age at surgery was 28 years (B-L group) and 27 years (B group). All shoulders had a follow-up by letter or telephone after a mean of 17 years (range, 13-22 years). The patients answered a questionnaire and completed the Western Ontario Shoulder Index (WOSI), Disability of Arm Shoulder and Hand (DASH), and SSV (Simple Shoulder Value) assessments.

Results

Recurrance resulted revision surgery in 1 shoulder in the B-L group and in 5 shoulders in the B group (P = .08). Redislocation or subluxation after the index operation occurred in 13 of 97 B-L shoulders and in 25 of 87 of B shoulders (after excluding 1 patient with arthroplasty because of arthropathy, P = .017). Of the 96 Bristow shoulders, 94 patients were very satisfied/satisfied compared with 71 of 80 in the B series (P = .01). Mean WOSI score was 88 for B-L shoulders and 79 for B shoulders (P = .002). B-L shoulders also scored better on the DASH (P = .002) and SSV (P = .007). Patients had 11° loss of subjectively measured outward rotation with the arm at the side after B-L repair compared with 19° after Bankart (P = .012). The original Bankart, with tunnels through the glenoid rim, had less redislocation(s) or subluxation(s) than shoulders done with anchors (P = .048).

Conclusions

Results were better after the Bristow-Latarjet repair than after Bankart repairs done with anchors with respect to postoperative stability and subjective evaluation. Shoulders with original Bankart repair also seemed to be more stable than shoulders repaired with anchors.

vrijdag 23 september 2011

Centrum Ethiek en Gezondheid (CEG) krijgt versterking vanuit het St Elisabeth ziekenhuis

Deze week is Marcel Boonen, hoofd van de zorgeenheid Orthopedie in het St. Elisabeth ziekenhuis benoemd tot lid van het Forum ten behoeve van het Centrum Ethiek en Gezondheid (CEG).

In het CEG werken de Gezondheidsraad en Raad van de Volksgzondheid en Zorg samen op het gebied van ethiek en gezondheid. Het CEG heeft vooral een signaleringsfunctie. Het centrum signaleert (ongevraagd) ethische aspecten van nieuwe trends in de gezondheidszorg en verkent oplossingen. Hierover rapporteert het aan de minister of staatssecretaris. Zo draagt het CEG bij aan een afgewogen, ethisch verantwoord gezondheidszorgbeleid dat aanstuurt op goede zorg voor iedereen Het CEG/RVZ beschikt over een Forum van deskundigen. Het Forum adviseert de stafmedewerkers bij de invulling en uitvoering van de signaleringstaak van het CEG.

Deze benoeming is een uiting van de thema's Lief, Lean, Kwaliteit en Veiligheid waarmee in het St. Elisabeth ziekenhuis in Tilburg de patientenzorg, opleiding in de breedste zin des woords en wetenschappelijk onderzoek uitegoefend worden.

Wij wensen Marcel veel succes en veel plezier in deze functie. Gelukkig is deze functie te combineren met zijn functie als hoofd van de zorgeenheid.

zaterdag 17 september 2011

Exorotatie in de schouder belangrijk voor kwaliteit van leven perceptie

Op het Europese schouder en elleboog congres werd door middel van onderstaande voordracht duidelijk dat de exoroatie in de schouder (het van de buik af bewegen van de arm) een belangrijke functie is voor het dagelijkse functioneren en dat hier zelfs een relatie met de ervaren kwaliteit van leven aanwezig is. Deze beweging zorgt er onder andere voor dat de mond en de nek goed bereikt kunnen worden. Een dergelijke exorotatiebeperking komt vaak voor als eerste teken van een stijve of frozen shoulder. Niet alleen de pijn, maar zoals hier blijkt, ook de exorotatiebeperking van de schouder heeft dus een enorme impact op de kwaliteit van het leven.

Dit is zelfs onafhankelijk van de overall toestand van de schouder zoals die gemeten wordt met bijvoorbeeld de Constant score.

Dit wordt bevestigd door een andere voordracht op dit congres die verhaalt dat de meest gebruikte scores ter beoordeling van een schouder eigenlijk nauwelijks de problemen beoordelen die patienten aangeven. 

Correlation of shoulder external rotation strength with Constant Score and quality of life perception
J Miquel , G Vilà, F Santana, C Torrens (Barcelona - SPAIN)

Purpose

The objective of the study is to evaluate the correlation between the capacity to perform external rotation and quality of life perception (QLP) and if this correlation is affected by external rotation strength.

Material and Methods

Prospective study including 78 patients with a mean age of 59.96. There were 51 females and 27 males. 36 consulting because glenohumeral arthritis, 24 cuff disorders, 9 fractures and 9 instabilities. All patients completed SF-36 quality of life questionnaire and Constant Score. External rotation strength with the arm at the side (ER1) and with the arm at 90º of anterior elevation (ER2) was recorded with a digital strength tester.

Results

Ability to perform external rotation correlates with QLP (0,549 PF_norm, 0,418 RP_norm, 0,415 PHY comp), independently of total Constant Score. Increasing external rotation improves QLP.Strenght of external rotation correlates less than the ability to perform external rotation with QLP. Eventhough ER2 have a stronger correlation than ER1 (ER2 values on SF-36 : 0,467 PF_norm, 0,240 RP_norm, 0,381 PHY comp, while values for ER1 are : 0,326 PF_norm, 0,213 RP_norm, 0,326 PHY comp).

Discussion

There is a clear correlation external rotation and the QLP, and this correlation is independent of the total Constant Socre.The strenght of external rotation correlates less with QLP than the ability of external rotation. Strength at 90º of anterior elevation presents higher correlation than strenght with the arm at the side.
Muscular transpositions could improve QLP by restoring external rotation ability independent of the strength obtained.

Are problems in functioning reported in ICF Checklist by patients with shoulder pain represented in patient reported outcome measures?Y Roe , S Ostensjo, E Bautz-Holter, H Soberg (Oslo - NORWAY)

Purpose

The purpose was to identify the most common problems in functioning among individuals with shoulder pain, according to the ICF components body functions (b) and activities and participation (d), and to investigate whether these problems are represented in the content of three commonly used shoulder questionnaires.

Material and Methods

A cross-sectional study and a content linking procedure. Outpatients at a hospital were interviewed using an ICF Checklist. Presence of functional problems was registered. The frequency of cases with a problem was estimated for each category. The content of DASH, SPADI and ASES were trough a formal procedure linked to ICF categories. The linked content from the questionnaires were finally compared to the most frequently identified categories from the ICF Checklist interviews.

Results

165 participants, 54% women with a mean age of 46.5 years (SD = 12.5) were included. The five most frequently identified problems in the ICF body function component were : b280 Pain (98,8%), b710 Mobility of joint (90,9%), b134 Sleep (78,8%), b740 Muscle endurance functions (73,9%) and b130 Energy and drive functions (70,3%) The five most frequent in the activities and participation component were : d430 Lifting and carrying objects (84,8%), d850 Remunerative employment (78,8%), d920 Recreation and leisure (76,4%), d410 Changing basic body position (75,2%) and d510 Washing oneself (69,1%). None of the ICF categories b740, b130 and the d410 were present in the linked content from DASH, SPADI or ASES.

Conclusion

The results of this study show that some of the most frequent functional problems reported by individuals with shoulder pain are not covered by the content of three commonly used shoulder questionnaires.

Presentatie Gosens op Europese schouder en elleboog congres in Lyon

Vanuit het St. Elisabeth ziekenhuis was er active deelname aan het Europese schouder en elleboog congres in Lyon. Er werd aan Taco Gosens een podium geboden de resultaten te presenteren van een onderzoek welke in samenwerking met het HAGA ziekenhuis in Den Haag werd uitgevoerd. Het betrof het effect van steroid of PRP injecties bij de chronische tenniselleboog.

Zoals eerder in deze weblog vermeld zijn de 2 jaars resultaten beter dan de 1 jaars resultaten en is er zelfs mbt de kosten een winst ten faveure van de PRP groep doordat er operaties kunnen worden voorkomen.

Ongoing Positive Effect of Platelet Rich Plasma in Lateral Epicondylitis

T Gosens , JC Peerbooms, W van Laar, B Den Oudsten (Tilburg - NETHERLANDS)

Purpose

Platelet Rich Plasma (PRP) has shown to be a general stimulation for repair and 1 year results showed promising success percentages.

Material and Methods

A double-blind randomized controlled trial was conducted between May 2006 and January 2008. 100 patients with chronic lateral epicondylitis were randomly assigned to a leucocyte-enriched PRP group (n = 51) or in the corticosteroid group (n = 49). Randomization and allocation to the trial group were carried out by a central computer system.
The primary analysis included Visual Analogue Scale (VAS) pain scores and Disabilities of the Arm, Shoulder, and Hand Outcome (DASH) scores.

Results

The PRP group was more often successfully treated than the corticosteroid group (p<.0001). Success was defined as a reduction of 25% on VAS or DASH scores without a re-intervention after 2 years. When baseline VAS and DASH scores were compared with the scores at 2 years follow-up, both groups significantly improved across time. However, the DASH scores of the corticosteroid group returned back to baseline levels, while the PRP significantly improved. There were no complications related to the use of PRP.

Conclusion

Treatment of patients with chronic lateral epicondylitis with PRP reduces pain and increases function significantly, exceeding the effect of corticosteroid injection even after a follow-up of two years. Future decisions for application of PRP for lateral epicondylitis should be confirmed by further follow-up from this trial and should take into account possible costs and harms as well as benefits.

Update rotator cuff vanuit Europese schouder en elleboog congres

Tijdens het Europese schouder en elleboog congres in Lyon werd volop gesproken over de rotator cuff ruptuur (gescheurde schouderpees). Hieronder worden de diverse interessante voordrachten besproken met verwijzing naar de abstracts van de presentaties.

Allereerst werd duidelijk (voor zover dit niet al zo was) dat de scheuren in de pezen rondom de schouder een uiting zijn van de normale veroudering van de mens. Eerder in deze weblog werden reeds de genetische veranderingen beschreven die men kan vinden in de pezen. Of deze een gevolg zijn van de scheur of dat de scheur een gevolg is van de genetische veranderingen, bleef ook deze keer in het midden (Carr et al).

Een Noorse studie (Moosmayer et al) beschreef dat scheuren welke nog niet hebben geleid tot symptomen (asymptomatisch) in een groot deel  later groter worden en wel tot symptomen leiden, terwijl dat dan al heeft geleid tot vervetten van de spier die deze pees moet bewegen, wat een slechtere prognose geeft als er dan toch geopereerd moet worden.

Wederom uit Oxford werd een studie gepresenteerd (Oag et al) die het gebrek aan correlatie aantoonde tussen de grootte van de scheur, de pijn die de patient ervaart en het verlies van schouderfunctie. De abnormale maar niet gescheurde pezen deden meer pijn dan de kleinere scheur, terwijl ze even veel pijn deden als de grote scheur. Desgevraagd werd dit verklaard door de auteurs dat mogelijk het slijten van de pees pijnlijk is en dat pas meer pijn ontstaat als er een verlies van balans ontstaat tussen de schouderpezen door een grotere scheur (de ongebalanceerde cuff ruptuur). Ook werd vermeld dat 50% van de mensen zonder symptomen bleef. 

Vervolgens waren er vele voordrachten over hoe nu het best de scheur te behandelen. Ondanks de grotere kosten die het hechten van de scheur op arthroscopische wijze (middels een kijkoperatie) over het algemeen met zich meebrengt (zie eerder op deze weblog), was er geen presentatie over de open wijze van opereren. Wel bleek dat de recidiefpercentages dermate hoog te liggen dat de vraag vanuit het publiek kwam of deze degeneratieve scheuren uberhaupt wel hechtbaar zijn en of de operatie dan wel gedaan moet worden. Ondanks het hoge re-ruptuur gehalte was er toch vaak een pijnvermindering bij de patient, welke zelfs langdurig aanhield (Galatz et al). Dit leidt logischerwijs tot de vraag of het nodig is om de pees weer waterdicht op het bot van de bovenarm te hechten of dat het genoeg is een evenwicht te creeren tussen de diverse pezen rondom de schouder door het voorste deel van de pees terug te hechten (zgn anterior band reconstruction).

Met betrekking tot de revalidatie na een hechting van de rotator cuff pezen werd gefocussed op het versneld dan wel vertraagd revalideren en de gevolgen die dit zou kunnen hebben op het uiteindelijke succes. Zo zou een vertraagd schema mogelijk leiden tot een betere hechting maar meer stijfheid en een versneld schema tot meer rerupturen. Van den Bogaert et al bewezen dat deze aannames niet waar zijn. Tevens lieten en Donaldson et al zien dat de verbeterde operatietechnieken met stevigere hechtingen niet hebben geleid tot een versnelling van de revalidatieschema's.

Overigens dient nog maar bewezen te worden dat de vernieuwde operatietechnieken inderdaad verbeterde technieken zijn: het percentage opnieuw ontstaan van een scheur in de pezen van de schouder (recidieven) is namelijk door de jaren niet gedaald! Het lijkt er dus inderdaad op dat de hechting van de schouderpees geen verjongingsoperatie is: de pees blijft oud en versleten.

Stimulering van de biologie zou mogelijk een rol kunnen spelen in het omhoog brengen van dit succespercentage. Het gebruik van PRP (bloedplaatjes met daarin groeifactoren) werd ook op dit congres gedetailleerd besproken, maar de conclusie van de diverse studies van hoge kwaliteit was eigenlijk dat er mogelijk een positief effect was in het begin van de revalidatieperiode (Randelli et al), maar op langere termijn kon geen effect worden aangetoond op pijn, functie en kwaliteit van de hechting (Randelli et al, Zumstein et al, Martinez et al). Nuancerend dient wel opgemerkt te worden dat het hier gaat om chronische rupturen en dat het stimuleren van de aangroei van pees op het bot afhangt van de resterende levensvatbaarheid van de peesstomp. Zoals de beroemde peesonderzoekers Carr en Galatz in hun discussie verwoordden: "a tendon is a dead rope, it has no will of its own, it is difficult to stimulate: actually it is boring material."

 

Genetic Profiles Of Changes Underlying Different Sized Human Rotator Cuff Tendon Tears
A. Carr (Oxford - UNITED KINGDOM)

 Purpose

 There is increasing evidence for a multi-stage model of rotator cuff (RC) tendon tears, wherein healing is affected by tear size. This study aimed to gain greater insight into size related tear pathogenesis by analyzing gene expression profiles from normal, small and massive RC tears.

Material and Methods

The genetic profiles of 28 human RC tendons were analyzed using microarrays representing the entire genome. 11 massive and 5 small torn RC tendon specimens were obtained from tear edges intraoperatively, and compared to 12 age matched normal controls. Semiquantitative real-time polymerase chain reaction (RT-PCR) and immunohistochemistry were performed for validation.

Results

Key gene changes included upregulation of aggrecan in massive tendon tears (p < 0.05 and > 2-fold change). Matrix metallopeptidases (MMP) -3,-10,-12,-13,-15, -21,-25 and a disintegrin and metallopeptidase (ADAMs) -12,-15,-22 were significantly upregulated in tears. Aggrecan was upregulated in massive tendon tears but not in small tears. Amyloid was downregulated in both tear groups. Small tears also involved upregulation of BMP-5. As part of the chemotaxis pathway, IL-3,-10,-13,-15,-18 were upregulated in tears, whereas downregulation of IL-1,-8,-11,-27, was seen.

Discussion

The gene profiles of normal, small and massive RC tear groups suggested they are biologically distinct groups. This study has identified a number of novel pathways which suggest that RC tear pathogenesis is contributed to by ECM remodeling genes, chemotaxis genes, aggrecan and amyloid. These genes may potentially have a role as biomarkers of failure. Modulating these ECM pathways may be a useful treatment strategy for improving clinical outcomes.

Natural history of asymptomatic rotator cuff tears - a longitudinal study of clinical, sonographic and MRI findings
S Moosmayer , R Tariq, M Stiris, HJ Smith (Bærum - NORWAY, Oslo - NORWAY)

Purpose

Fifty asymptomatic rotator cuff tears were followed over 3 years. We wanted to find out whether these tears remain asymptomatic, and whether development of symptoms would be related to a progression of tear size, muscle atrophy or fatty degeneration.

Material and Methods
Fifty individuals with a full-thickness rotator cuff tear on sonography and MRI in a shoulder with no present or earlier pain, an ASES score > 90 points and normal examination findings at baseline were included. After 3 years clinical, sonographic and MRI re-examination was performed.

Results
Eighteen (36 %) of 50 initially asymptomatic tears developed symptoms during follow-up. Decrease on the ASES scale for newly symptomatic tears was 30 points compared to 0 points for still asymptomatic tears (p < 0.0005). Increasing tear size and muscle atrophy were significantly associated to the development of symptoms but only in subjects in whom the study shoulder was combined with a pain free contralateral shoulder. In this subgroup (n = 28), tear size progression at follow-up was 0.6 mm in still asymptomatic subjects compared to 6.4 mm in newly symptomatic subjects (p = 0.001). Of 10 newly symptomatic subjects 5 had developed serious supraspinatus atrophy during follow-up compared to only 1 of 14 still asymptomatic subjects. (OR : 13.0 ; p = 0.04).

Discussion

Our results suggest that asymptomatic rotator cuff tears are at risk to become clinically relevant. Once detected, they should be followed clinically and by imaging to allow early therapeutic intervention. Progression of tear size and muscle atrophy was positively associated to the development of symptoms. This may indicate a causal relationship. The condition of the contralateral shoulder influenced the study results.

Relationship of rotator cuff tears, shoulder pain and functional loss in a normal population
H Oag , A Nichols, M Daines, A Kiran, N Arden, A Carr (Oxford - UNITED KINGDOM)

Purpose
This study describes the prevalence of pain, functional loss and rotator cuff tears (RCTs) in a general population cohort.

Material and Methods
The Chingford cohort is a 19-year old longitudinal population study comprising 1003 women aged between 44 and 67 at baseline. To date 183 consecutive subjects (366) shoulders have been interviewed about their shoulders. Myometric strength assessment and high-definition ultrasound examination (US) have been performed on all shoulders. Additionally pain thresholds and perceptions of pain have been tested using quantitative sensory testing (QST) and a number of validated questionnaires, including the illness attitudes scale and the pain detect score.

Results
The population prevalence of at least one full-thickness RCT was 24%, with 19% being unilateral and 5% bilateral.The pain and functional loss was significantly greater in the abnormal tendon-bone attachment group, and the full-thickness RCT (greater than 2 cm) group, compared to those with no abnormality on high-definition ultrasound examination.

Discussion

In a unique normal population-cohort study significant pain and/or loss of function was found in 48% of shoulders with high-definition US abnormalities of the tendon. High-definition US has allowed us to identify a group of tendons with an abnormality at the tendon bone interface. The pain and functional loss increases at this stage and then only further increases once a tear is greater than 2 cm. However over 50% remain asymptomatic.

Long Term Outcome After Failure of Healing after Rotator Cuff Repair- Minimum 10 year Follow Up
L Galatz , ES Paxton, S Teefey, N Dahiya, J Keener, K Yamaguchi (St. Lous, Mo - UNITED STATES, St. Louis, Mo - UNITED STATES)

Purpose

Little information exists regarding the long term outcome of shoulders after structural failure of rotator cuff repair. Early clinical improvement at a 2 year follow up was previously reported in 18 patients following arthroscopic repair of massive rotator cuff tears despite a 94% failure of healing. The purpose of this study is to report the 10 year follow up of these patients with known early structural failures of rotator cuff repairs.

Material and Methods

15 of 18 (83%) of patients were available for follow up at a minimum of 10 years. The patients were evaluated clinically using the American Shoulder and Elbow Score (ASES), Simple Shoulder Test (SST), Visual Analogue Scale (VAS) pain score, and Constant Score. Additionally, patients were assessed radiographically and ultrasonographically.

Results

The average age was 75 years, 10 men, 5 women. The ASES average score was 81.2 (range, 50-95) and the VAS average was 2.0 (range, 1-4), both unchanged from 2 years. The average SST was 9.4 (range, 6-12) and the average age-adjusted Constant Score was 75.3 (range, 58.7-97.5). Two patients underwent another surgical procedure- 1 arthroplasty, 1 revision repair. Of the remaining 13, 85% had radiographic progression of joint degeneration, 3 Hamada grade 2, 5 Hamada grade 3, and 3 Hamada grade 4 (2-4a and 1-4b). Ultrasound confirmed persistence of all tears seen at 2 years.

Conclusion

Early clinical improvements and pain relief after cuff repair of massive tears persist at long term follow up of 10 years despite early structural failure of repair. Shoulders had a high rate of progression of radiographic degeneration, yet only 2 underwent subsequent surgical procedures. These results demonstrate that healing is not critical for long term satisfactory results in older patients.

Standard or decelerated rehabilitation after arthroscopic rotator cuff repair: a randomized, prospective study
G van Den Bogaert , S Defoort, A Cools, E Witvrouw, O Verborgt (Herentals - BELGIUM, Brugge - BELGIUM, Gent - BELGIUM)

Purpose

To compare the effect on functional and structural outcome of standard and decelerated rehabilitation programs after arthroscopic rotator cuff repair.

Material and Methods

40 patients with full-thickness rotator cuff tears were randomly assigned to a standard or decelerated rehabilitation protocol after arthroscopic repair. Standard protocol included immediate physiotherapy with passive mobilisations, while the decelerated group did not get formal therapy the first 6 weeks. All patients were clinically assessed pre-operatively and post-operatively at 6 weeks, 3 months and 1 year using Constant score, VAS and SST. At 1 year postoperatively, the integrity of the repair was assessed with ultrasound examination.

Results

Clinically, there was no significant difference between standard and decelerated rehabilitation groups at 6 weeks, 3 months or 1 year post-operatively in terms of Constant score, SST and VAS score. Only pain (p = 0,10) and VAS score (p = 0,05) tended to be better at 6 weeks after decelerated rehabilitation compared to standard rehabilitation. On ultrasound examination there was no difference in structural integrity between the 2 groups.

Discussion

Concerns for recalcitrant stiffness and poorer functional outcomes have led to some to favor early postoperative therapy. We found that early restriction of motion did not lead to poorer functional outcome at 6 weeks, 3 months or 1 year postoperatively or difference in structural integrity on ultrasound after 1 year.

Systematic review of postoperative therapy protocols used in studies assessing arthroscopic rotator cuff repair: has there been a trend towards accelerated rehabilitation?
T Donaldson , L Funk, P Wright (Wigan - UNITED KINGDOM)

Purpose

Whilst there have been many developments in the arthroscopic techniques employed to treat tears of the rotator cuff, little has been done to determine whether postoperative rehabilitation has undergone a similar evolution.

Material and Methods

A literature search was performed using the Pubmed bibliographic database for studies of arthroscopic rotator cuff repair between 1996 and 2011. Studies were divided into two groups ; those published between 1996 and 2008 and between 2009 and 2011. Details of the rehabilitation protocol were recorded including duration and type of sling, initiation of passive range of movement, initiation of active range of movement and initiation of strengthening exercises.

Results

55 papers were included. The studies included varied widely in all aspects of the therapy programme used. Those studies published during the later time period there was a trend towards a longer period of immobilisation in a sling and the delay of strengthening exercises until the twelfth postoperative period or beyond. The initiation of passive and active range of movement exercises was similar in both groups.

Conclusion

Despite ongoing improvements in surgical technique to provide increasingly secure fixation of the rotator cuff there has not been a trend towards earlier mobilisation in the rehabilitation protocols published in the orthopaedic literature.

Platelet Rich Plasma (PRP) in Arthroscopic Rotator Cuff Repair. A Prospective RCT Study, 2 years Follow-up
P Randelli , P Arrigoni, A Aliprandi, V Ragone, P Cabitza (Milano - ITALY)

Purpose

Hypothesis : Local application of autologous PRP improves tendon healing in patients undergone arthroscopic rotator cuff repair. Study design : Prospective, randomized, controlled, double blind study ; Level of evidence, 1. Considering an alpha level of 5%, a power of 80%, 22 patients for group are needed.

Material and Methods

Fifty-three patients who undergone a shoulder arthroscopy for the repair of complete rotator cuff tear, were randomly divided into two groups (block randomization procedure) : a treatment group (N = 26) who received an intra-operative application of PRP in combination with an autologous thrombin component and a control group (N = 27). Patients were evaluated with Validated outcome score. An MRI was performed in all case at more than 1 year post-op. All patients had the same accelerated rehabilitation protocol.

Results

The two groups were omogeneous. Pain score in treatment group was lower than control group at 3, 7, 14 and 30 days after surgery (p< 0,05). Strenght in External Rotation (dynamometer), SST, UCLA and Constant scores in treatment group were significantly higher than control group at 3 months after surgery (SER : 3 ±1,6kg versus 2,1±1,3kg ; SST : 8,9±2,2 versus 7,1±2,7 ; UCLA : 26,9±3 versus 24,2±4,9 ; Constant : 65±9 vs 57,8±11 ; p< 0,05). There was no difference between the two groups after 6, 12 and 24 months.The MRI follow-up showed no significant difference in the healing rate. In the subgroup of stage 1 and 2 tears, with less retraction and more prone to the effect of a biological therapy, SER in PRP group were significant higher at 3, 6, 12 and 24 months post-op. (p< 0,05).

Conclusion

The results of our study showed autologous PRP reduced pain in the first months post-op and promoted quicker healing. Long-term results of subgroups of stage 1 and 2 tears suggest PRP effectively affected cuff rotator healing.

Use of Platelet- and Leucocyte-Rich Fibrin (L-PRF) improves early vascularization but does not affect late rotator cuff tendon healing: A prospective randomized controlled study
MA Zumstein , AP Rumian, K O'shea, CE Thélu, V Lesbats, P Boileau (Nice - FRANCE)

Purpose

Leukocyte platelet-rich plasmas (L-PRP's) and pure platelet-rich fibrins (P-PRF's) didn't improve the anatomical healing rate up to now. There is a potential advantage of leukocyte platelet-rich fibrin (L-PRF) that has a solid matrix and can store and deliver growth factors up to 28 days. We hypothesized that arthroscopic rotator cuff repair with L-PRF results in better vascularization of the bone tendon unit and in a higher watertight healing rate and better tendon quality at 12 months follow up than without L-PRF.

Material and Methods

Thirty-five prospective randomized patients underwent arthroscopic rotator cuff repair for the treatment of chronic posterosuperior rotator cuff tears. In seventeen patients, leukocyte platelet-rich fibrin (L-PRF) was added in between the tendon and the bone. All patients were prospectively followed clinically and radiographically. Vascularization was measured with Power Doppler ultrasonography at 6 weeks and 3 months, anatomic watertight healing, tendon thickness and tendon quality was measured using MR arthrography.

Results

A double row technique was used in all patients. The mean SSV, SST and adjusted Constant increased significantly in both groups from pre- to postoperatively, but with no difference between the groups. Although early vascualrization of the operated tendon-bone insertions was significantly higher in the L-PRF group than in the control group (9.8 vs 5.8, p = 0.015 at 6 weeks ; 7.2 vs 4.6 at 3 months), there was no difference in anatomical healing rate (13/ 17 in the L-PRF ; 14/18 in the control group). Tendon thickness (5.3 mm vs. 6.0 mm) and tendon quality (Sugaya III) were not different in either group at 12 months.

Conclusion

Arthroscopic rotator cuff repair with application of leukocyte platelet-rich fibrin (L-PRF) yields higher early vascularization response without a beneficial effect in terms of anatomical healing rate, tendon thickness, tendon quality, and the functional results of the shoulder.

Local application of autologous platelet rich plasma with fibrin at the repair site of completely reconstructed massive rotator cuff tears: A prospective randomized clinical trial
JM Martinez , JM Sanchez-Marquez, R Barco, S Antuña (Madrid - SPAIN)

Purpose

The objective of this study was to evaluate the influence of Platelet Rich Plasma with Fibrin (PRP-F) on the functional outcome and integrity of the repair in patients with massive rotator cuff tears treated arthroscopically.

Material and Methods

A prospective, blinded, randomized clinical trial was performed on 28 patient (22 females, 6 males) with a mean age of 65 years (range, 53 to 77) undergoing complete arthroscopic repair of a massive rotator cuff tear. Patients with partial repairs were excluded. In 14 patients, 6 ccs of PRP-F (vivostat®) were locally applied to the repair site. In 14 patients no addition of PRP-F was performed. All patients were clinically and radiographically examined at a minimum of 1 year after the operation. Functional outcome was evaluated with the Constant score. The integrity of the repair was assessed with an arthro-MRI.

Results

There were no reported complications. Globally, the constant score improved from 45 pts (range, 25 to 65) to 64 pts (range, 20 to 79) (P<0.001). 26 patients were satisfied with their outcome. There was not any statistically significant difference in the preoperative (46 vs 43 pts ; P = 0.37) or postoperative constant score (61 vs 68 ; p = 0.125) between the control group and the PRP-F group. On the arthro-MRI, 19 of the 28 patients (68%) had a large full-thickness re-tear : 10 shoulders in the PRP-F group and 9 shoulders in the control group, with no differences between both groups.

Conclusion

Local application of PRP-F to the repair site of fully reconstructed massive rotator cuff tears does not improve either the clinical outcome or the healing rate of the tendons.

donderdag 15 september 2011

Genetische afwijkingen in de gescheurde schouderpees

Op het Europese schouder en elleboog congres presenteerde prof A. Carr uit Oxford onderzoek van zijn afdeling waaruit bleek dat bij de scheur van de schouderpees genetische veranderingen zijn die erop wijzen dat er een bepaalde neiging is om ofwel nooit een scheur te krijgen, ofwel een grotere of kleinere scheur. Deze genetische predispositie is dus anders dan de mening dat scheuren ontstaan door een letsel of ongeval. Het is een gevolg van de veroudering van de mens en de pees in het bijzonder. De therapie voor pressend statie bestaat (nog) niet, maar aanwijzingen als deze wijzen op een rol voor stimuleren van de biologie door bijv het gebruiken van groeifactoren of platelet rich plasma bij het proberen te repareren van de slijtende pees.

dinsdag 13 september 2011

De arthroscopische rotator cuff hechting: wanneer wel een succes?

In de september editie van de Journal of Shoulder and Elbow Surgery verscheen het tweeluik over de arthroscopische rotator cuff hechting (de reparatie van de gescheurde schouderpees met een kijkoperatie).
In het eerste deel bleken de resultaten op functioneel gebied consistent over een periode van 5 jaar aanwezig en goed. De resultaten met betrekking tot het dichten van het gat in de pees bleken zelfs door de jaren heen te stijgen, zoals echografisch onderzoek na de operatie aantoonde.
In het tweede deel werden de factoren bestudeerd die een negatief resultaat voorspelden: de grootte van de scheur en het aantal pezen dat is gescheurd, hogere leeftijd en andere procedures die tegelijkertijd met de peeshechting moesten worden uitgevoerd. Opvallend is ook dat er geen relatie kon worden gevonden tussen een waterdichte genezing op de echobeelden en een uiteindelijk goed resultaat. Blijkbaar zijn er andere factoren die het functionele resultaat en de patienttevredenheid mede bepalen en is niet alleen de hechting van de pees van belang.
Genoemde resultaten zullen naar alle waarschijnlijkheid eveneens gelden voor de niet-arthroscopische hechtingen van de schouderpezen. Dit tweeluik geeft geen uitsluitsel of er beter open of arthroscopisch geopereerd kan worden. Een sneller herstel is in enkele onderzoeken aangetoond voor de arthroscopische wijze, maar de operatie is langer en technisch lastiger dan de open procedure, maar het uiteindelijke resultaat laat geen verschil zien.

Journal of Shoulder and Elbow Surgery, 20(6), 934-940, September 2011

Prospective evaluation of arthroscopic rotator cuff repairs at 5 years: part I - Functional outcomes and radiographic healing rates

Lawrence V. GulottaShane J. NhoChristopher C. DodsonRonald S. Adler, David W. AltchekJohn D. MacGillivray

Background

A rotator cuff registry was established to prospectively evaluate the effectiveness of all-arthroscopic repairs. This study reports those results at 5 years.

 Materials and methods

 The study enrolled 193 patients who underwent all-arthroscopic rotator cuff repairs. Patients were evaluated preoperatively and at 1, 2, and 5 years postoperatively. Outcome measurements included the American Shoulder and Elbow Surgeons (ASES) score, range of motion, manual muscle testing, and ultrasonography.

 Results

 At 5-years, 106 patients completed follow-up, representing 55% of the patients originally enrolled but 77% of those who returned for evaluation at 1 year. ASES scores improved from 52.6 ± 23.2 preoperatively to 92.6 ± 14.8 at 5 years (P < .001). Paired analyses showed no differences between the ASES scores at 2 and 5 years, but the scores improved from 1 to 5 years (P = .002). Between years 2 and 5, passive forward elevation decreased from 173° ± 10.3° to 168.6° ± 16.8° (P = .02) and external rotation decreased from 73.6° ± 21.3° to 67.8° ± 19.6° (P = .04). Patients improved a full motor grade in forward elevation and external rotation and this remained stable over time. The healing rates for all patients were 64.3% at 1 year, 75.4% at 2 years, and 81.2% at 5 years. Paired analyses showed increased healing rates from 1 to 5 years (P = .001) and from 2 to 5 years (P = .05).

 Discussion

 The midrange results of all-arthroscopic rotator cuff repairs are good, and functional results remain constant over 5 years. The ultrasound healing rates continued to increase with time; however, the mechanism and the clinical significance of this are uncertain at this time.

 

Journal of Shoulder and Elbow Surgery, 20(6), 941-946, September 2011

Prospective evaluation of arthroscopic rotator cuff repairs at 5 years: part II–prognostic factors for clinical and radiographic outcomes

 Lawrence V. GulottaShane J. Nho, Christopher C. DodsonRonald S. Adler, David W. AltchekJohn D. MacGillivray

Background

 A rotator cuff registry was established to prospectively evaluate the effectiveness of all-arthroscopic repairs. The purpose of this study is to report prognostic factors for successful clinical and radiographic outcomes at 5 years.

Methods

One-hundred ninety-three patients underwent all-arthroscopic rotator cuff repairs. Pre- and intraoperative data were compared to the American Shoulder and Elbow Surgeon (ASES) score, range of motion, muscle strength, and ultrasound results at 5 years using univariate, and multivariate analyses.

Results

At 5 years, 106 patients completed follow-up. There were no pre- or intraoperative variables that were predictive of an ASES score >90. Factors predictive of a radiographic defect were larger size of the lesion (OR 1.72, 95% CI 1.04-2.85, P = .03), multiple tendon involvement (OR 5.56, 95% CI 1.23-25.22, P = .02), older age (OR 1.15, 95% CI 1.04-1.28, P = .01), concomitant biceps (OR 16.16, 95% CI 3.01-86.65, P = .001), and acromioclavicular joint procedures (OR 6.70, 95% CI 1.46-30.73, P = .01). Radiographic healing did not correspond to clinical outcomes. Resolution of a radiographic defect was seen in 14 patients. Younger age (OR 0.84, 95% CI 0.74-0.95, P = .004) and single-tendon tears (OR 7.59, 95% CI 1.71-84.45, P = .04) were predictive.

Discussion

Larger tears in older patients who undergo concomitant procedures are predictive of radiographic defects at 5 years; however, radiographic healing did not correspond to clinical results. Younger patients with single tendon tears are more likely to undergo spontaneous resolution of a radiographic defect. This information can be useful in counseling patients regarding the mid-term results of this procedure.

 

 

Meer bewijs voor goede effecten van injecties met bloed(plaatjes) bij de chronische tenniselleboog

Na eerdere berichten op deze weblog over de effecten die zijn te bereiken in de behandeling van de chronische tenniselleboog door gebruik te maken van een injectie met bloedplaatjes, is er nu een onderzoek van hoge kwaliteit verricht die het gebruik van bloed vergeleijkt met het gebruik van bloedplaatjes.
Op grond van de elleboogscores kon geen verschil in succes (beide rondom de 70%) gevonden worden tussen beide groepen, maar wel was er een hoger percentage patienten in de volledig bloed groep dat uiteindelijk toch geopereerd moest worden. 
Onderzoek uit het St. Elisabeth ziekenhuis in Tilburg liet reeds zien dat injecties met bloedplaatjes beter werkten op 1 en 2 jaar na de injectie dan een injectie met corticosteroiden, een middel dat nog steeds bij diverse huisartsen en specialisten in zwang is.
Ondanks de groeiende bewijslast is er nog steeds geen sprake van verzekerde zorg, iets wat nu gaat spelen daar er nu meerdere publicaties van hoge kwaliteit zijn die de toegebvoegde waarde van injecties met bloedplaatjes duidelijk laten zien in het geval van een chronische tenniselleboog.

Br J Sports Med 2011;45:966-971
 

Growth factor-based therapies provide additional benefit beyond physical therapy in resistant elbow tendinopathy: a prospective, single-blind, randomised trial of autologous blood injections versus platelet-rich plasma injections

Abstract

Background Growth factor technologies are increasingly used to enhance healing in musculoskeletal injuries, particularly in sports medicine. Two such products; platelet-rich plasma (PRP) and autologous blood, have a growing body of supporting evidence. No previous trial has directly compared the efficacy of these two methods.

Hypothesis Growth factor administration improves tissue regeneration in patients who have failed to respond to conservative therapy.

Study design A prospective, double-blind, randomised trial.

Methods Elbow tendinopathy patients who had failed conservative physical therapy were divided into two patient groups: PRP injection (N=80) and autologous blood injection (ABI) (N=70). Each patient received two injections at 0 and 1 month. Patient-related tennis elbow evaluation (PRTEE) was recorded by a blinded investigator at 0, 1, 3 and 6 months. The main outcome measure was PRTEE, a validated composite outcome for pain, activities of daily living and physical function, utilising a 0–100 scale.

Results At 6 months the authors observed a 66% success rate in the PRP group versus 72% in the ABI group, p=NS. There was a higher rate of conversion to surgery in the ABI group (20%) versus the PRP group (10%).

Conclusion In patients who are resistant to first-line physical therapy such as eccentric loading, ABI or PRP injections are useful second-line therapies to improve clinical outcomes. In this study, up to seven out of 10 additional patients in this difficult to treat cohort benefit from a surgery-sparing intervention.

maandag 12 september 2011

Meer risico, maar mogelijk beter resultaat, bij hechten meniscus

In een onderzoek waarbij allerlei publicaties bijeen worden gevoegd (systematic review) omtrent de heroperaties en de uiteindelijke resultaten bij ofwel een gedeeltelijke verwijdering (resectie) van de meniscus ofwel een hechting van de meniscus (repair), komt naar voren dat een hechting van een meniscus meer risico geeft op falen van de operatie met een heroperatie tot gevolg. Maar mocht de hechting lukken dan is het resultaat beter voor de patient dan verwijdering van het gescheurde deel van de meniscus. Er kan dan op een hoger activiteiten niveau geacteerd worden. Uiteraard wordt in dit onderzoek niet elke meniscusscheur bedoeld: het gaat alleen om hechtbare scheuren. Een beperkt aantal mensicusscheuren komt hiervoor in aanmerking.

Arthroscopy: The Journal of Arthroscopic and Related Surgery 27;9:1275-1288, September 2011

Meniscal Repair Versus Partial Meniscectomy: A Systematic Review Comparing Reoperation Rates and Clinical Outcomes

The aim of this investigation was to compare reoperation rates and clinical outcomes after meniscal repair and partial meniscectomy.

Methods

A systematic literature review was performed to identify outcome studies of arthroscopic meniscal repair (inside-out, outside-in, and all-inside techniques) or partial meniscectomy in patients with traumatic meniscal tears. The studies included patients with no previous injuries or operations.

Results

At short- and long-term follow-up, partial meniscectomy had a lower reoperation rate (1.4% [2 of 143] and 3.9% [52 of 1,319], respectively) than isolated meniscal repair (16.5% [47 of 284] and 20.7% [30 of 145], respectively). There was a slightly higher reoperation rate after partial lateral meniscectomy compared with partial medial meniscectomy. Repairs of the medial meniscus resulted in higher reoperation rates than repairs of the lateral meniscus. Meniscal repairs at the time of anterior cruciate ligament reconstruction had a lower failure rate than isolated repairs. In the limited number of studies with long-term clinical outcome scores, meniscal repair was associated with higher Lysholm scores and less radiologic degeneration than partial meniscectomy.

Conclusions

Whereas meniscal repairs have a higher reoperation rate than partial meniscectomies, they are associated with better long-term outcomes.

Level of Evidence

Level IV, systematic review of Level I–IV studies.

 

Obesitas geeft slechtere kansen op succes bij rotator cuff repair

Na eerdere berichten over de nadelen van obesitas op de uiteindelijke resultaten van een knie of heupprothese, hetgeen gemakkelijk begrepen kan worden gezien de grotere belasting bij een hoger gewicht, blijkt nu ook de kans op succes van een herstel van de gescheurde pezen van de schouder negatief beinvloed te worden door overgewicht. In dit geval is dus het hogere gewicht waarschijnlijk niet de reden, maar gaat het om andere zaken zoals een vertraagde genezing, maar ook de technische moeilijkheden tijdens een operatie en alle andere risico's.

Mogelijk speelt ook het vervetten van de pezen met als gevolg een slechtere peeskwaliteit een rol in de slechtere resultaten. Of dit mechanisme van ophoping van vetstoffen net als bij arthroseontwikkeling een belangrijke rol speelt in de peesdegeneratie (vervetting van pezen leidt tot sneller scheuren) is een theorie dit dit artikel niet onderzoekt, maar die reeds een bekend fenomeen is.

 

Journal of Shoulder and Elbow Surgery Volume 20, Issue 6 , Pages 961-967, September 2011

Outcomes of arthroscopic rotator cuff repairs in obese patients.

William J. Warrender, BS, Ouida L. Brown, MD, Joseph A. Abboud, MD

published online 16 February 2011.

Hypothesis

Rotator cuff tears are common orthopedic injuries and their arthroscopic treatment can be technically challenging. This study evaluated the outcomes of arthroscopic rotator cuff repairs in obese patients. We hypothesized that there would be a direct correlation between worse outcomes of arthroscopic rotator cuff repairs and increasing body mass index (BMI).

Materials and methods

A retrospective review of patients undergoing arthroscopic rotator cuff repair by one orthopedic surgeon between 2005 and 2008 was performed. The study included 149 rotator cuff repairs. Recorded data included age, sex, BMI, size of rotator cuff tear on magnetic resonance imaging and intraoperatively, number of anchors used for repair, functional outcomes (American Shoulder and Elbow Surgeons and University of Pennsylvania scores), surgery time, total time for anesthesia, positioning, and hospital stay. Tears were classified by size. Strict inclusion and exclusion criteria were used. Surgical procedures were performed with general anesthesia, interscalene block, beach chair positioning, and a standardized operative technique. Patients followed a standard postoperative rehabilitation protocol.

Results

Mean patient age was 66 years. Mean follow-up was 16.3 months. Tears were classified as high grade partial (12%), small (23%), medium (29%), large (22%), and massive (14%). Patients were classified as normal weight (38%), overweight (23%), obese (20%), and morbidly obese (19%). A statistically significant correlation was found between obesity and worse functional outcomes, longer operative times, and longer length of hospital stay.

Discussion

This study reports new data concerning the association of BMI and early clinical outcome after arthroscopic rotator cuff repair surgery. Even though the obese group had greater limiations and lower rates of satisfaction at final follow-up than their non-obese counterparts, they still reported significant improvements from the surgery.

Conclusion

Obesity has a negative impact on the operative time of arthroscopic rotator cuff repairs, length of hospitalization, and functional outcomes.

Level of evidence:

Level III, Retrospective Case-Control Design, Treatment Study  

donderdag 8 september 2011

Orthopedie Actueel verschijnt met bijdrage over Platelet Rich Plasma in de Orthopedie

De aanstaande editie van het blad Orthopedie Actueel staat in het teken van de toepassingen van Plaatjes Rijk Plasma in de orthopedie en sportgeneeskunde. Deze veelbelovende therapie wordt gebruikt in het St. Elisabeth ziekenhuis op de afdeling Orthopedie en Traumatologie in onderzoeksverband. Omdat deze methode nog niet erkend wordt door de verzekeraars wordt op experimentele basis en onder nauwkeurig gedefinieerde omstandigheden deze potentiele behandeling aangeboden.

Door gefiltreerde bloedplaatjes te injecteren in pezen hopen we het genezingsproces van de pezen te stimuleren, een proces wat vaak jaren in beslag neemt met veel pijn en invaliditeit ten gevolge. Ook zijn toepassingen beschreven om PRP te gebruiken ter behandeling van geringe arthrose van de knie, letsels van spieren en banden, maar ook de botgenezing wordt onderzocht. Of op alle gebieden positieve resultaten worden behaald kunt u lezen in de bijlage. Elders op deze blog vindt u ook andere publicaties omtrent het gebruik van PRP in de orthopedie en sportgeneeskunde.

Gosens T, Orthopedie Actueel nr. 4, september 2011

Orthopedie_actueel_04-11.pdf Download this file

woensdag 7 september 2011

100e TESS prothese voor de schouder geplaatst in Elisabwth Tilburg

P199

Reeds enkele weken geleden werd in het St. Elisabeth ziekenhuis de 100e TESS prothese voor de schouder geplaatst. Bijgaand een klein artikel in het blaadje van de producent en distributeur van deze prothese, Biomet NL.

dinsdag 6 september 2011

Digitaal wachttijden informatie op poli Orthopedie Elisabeth Tilburg

Met ingang van deze week is op de polikliniek Orthopedie in het St. Elisabeth ziekenhuis in Tilburg het digitale scherm met de wachttijden in gebruik. Voorheen werden bordjes omgedraaid met daarop de juiste informatie, maar met de in gebruik name van een televisiescherm in de wachtkamer, kwam de mogelijkheid deze wachttijden real-time aan te bieden.
Nu is te hopen dat de extra service aan onze gasten is de wachttijden tot een minimum te beperken!